Omzien naar elkaar

Laatst was het Sint Maarten. Kinderen gaan de straat op met een lampion, gemaakt van papier of van een uitgeholde pompoen, om liedjes te zingen bij mensen aan de deur. ‘En krijgen dan een appel of een snoepje in de zak’ zongen we vroeger, waarbij we natuurlijk hoopten op dat snoepje. 

Tegenwoordig wordt dit feest nog steeds gevierd, hoewel ook Halloween oprukt. Aan een groepje bewoners vertelde ik het verhaal achter het Sint Maartensfeest. Maarten, een ridder in het Romeinse leger, die de helft van zijn mantel aan een arme bedelaar schonk. Die nacht erop verscheen Christus aan hem in een droom, in de gedaante van de bedelaar. 

Dit verhaal had, afgezien van de tijd waarin het geschreven is, best in de Bijbel kunnen staan. Het is namelijk ook een verhaal dat gaat over naastenliefde, over dat als je iets deelt, het méér wordt. Denk maar aan het evangelieverhaal over de wonderbare spijziging. 

Voor mij is het verhaal van Sint Maarten een opening naar een gesprek over iets doen voor een ander, over delen, over armoede en de waarde van dingen. 

Veel ouderen zijn opgevoed met de norm om te kijken naar elkaar. Ze werden door hun moeder gesommeerd een pan soep bij de pas bevallen buurvrouw te brengen of moesten klusjes doen voor de ‘oudjes’ in de straat. ‘Nabuurschap’ wordt dit ook wel genoemd. Tegenwoordig kennen we de term ‘mantelzorg’. En ja; die term is een verwijzing naar de mantel van Sint Maarten. 

De bewoners van Veenhage hebben bijna allemaal nu zelf een mantelzorger. Dat betekent echter niet dat zij niet óók zelf kunnen zorgen voor een ander. Veel bewoners kijken naar elkaar om, zorgen op hun eigen manier voor elkaar. 

Als geestelijk verzorger zie ik dat dit niet alleen de mensen goed doet die die zorgzaamheid krijgen, maar ook hen die dit geven; het maakt het leven waardevoller. Voor een ander zorgen blijft voor veel mensen een bron van zingeving. Daarom denk ik dat Sint Maarten ondanks de concurrentie nog wel wat jaartjes mee kan.