Prof. Dr. Frans Grijzenhout vertelt over Pieter de Hooch. (foto: Lenie Kaptein)
Prof. Dr. Frans Grijzenhout vertelt over Pieter de Hooch. (foto: Lenie Kaptein)

Pieter de Hooch in Delft: uit de schaduw van Vermeer

Actueel 841 keer gelezen

Als iedereen die op donderdagavond 31 oktober naar De Acker was getogen een schilderij van Pieter de Hooch zou bezitten, zou dat oeuvre aardig compleet bij elkaar zijn. Want met zo'n 140 toehoorders was de zaal praktisch helemaal vol. Nu is dat in werkelijkheid heel lastig, want De Hoochs werk bevindt zich over de hele wereld. In Museum Het Prinsenhof in Delft zijn nu voor de tentoonstelling 'Pieter de Hooch in Delft. Uit de schaduw van Vermeer' 29 van zijn schilderijen bij elkaar gebracht en wordt voor het eerst in Nederland een tentoonstelling aan zijn werk gewijd.

Door Ron Brand

Ter gelegenheid daarvan kwam Prof. Dr. Frans Grijzenhout, hoogleraar kunstgeschiedenis van de Universiteit van Amsterdam, naar Pijnacker voor een voordracht voor het Historisch Genootschap Oud-Pijnacker (HGOP). Grijzenhout werkte intensief mee aan de tentoonstelling, deed onderzoek en schreef een bijdrage voor de catalogus. Het bleek een uitstekende keuze, want Grijzenhout is een begenadigd verteller en de aanwezigen hingen aan zijn lippen. Alleen de plaatjes die hij toonde waren nogal donker. Wat dat betreft kwam De Hooch dus niet echt uit de schaduw en moeten we toch echt de schilderijen in Delft zelf gaan bekijken. Dat kan nog tot en met 16 februari 2020. De kwaliteit van de werken van De Hooch is nogal verschillend. 'Te veel van zijn schilderijen bij elkaar, doet De Hooch geen goed', zo sprak Grijzenhout. Daarom zijn in Delft vooral de werken die De Hooch in Delft schilderde, tussen 1654 en 1660, bij elkaar gebracht. Kwalitatief zijn dat zijn beste werken. De Hooch was in de zeventiende eeuw natuurlijk niet de enige Delftse kunstenaar. Er waren er meer, want Delft was een redelijk grote en welvarende stad met ca. 20.000 inwoners. Delft had stemrecht in de Staten van Holland en de Prins van Oranje en zeeheld Maerten Tromp woonden er. Delft was ook bekend vanwege de vele bierbrouwerijen. De kunstmarkt was er levendig. Voor portretten moest je bij Michiel van Mierevelt of Hendrick van Vliet zijn, voor historiestukken (bijbel- en klassieke verhalen) bij Christiaen van Couwenberg. Balthasar van der Ast en Jacob Vosmaer schilderden stillevens, en Gerrit Houckgeest en Emanuel de Witte kerkinterieurs. In de loop van de zeventiende eeuw kwam er steeds meer belangstelling voor schilderijen met landschappen, stillevens en genres (scènes van het dagelijks leven). We weten dat aan de hand van inboedelinventarissen. Kunst kocht je in die tijd in een winkel of rechtstreeks van de kunstenaar. Geboren in 1629 als Rotterdamse metselaarszoon ging De Hooch op jonge leeftijd in de leer bij een meesterschilder, mogelijk de landschapsschilder Nicolaes Berchem in Haarlem. 

Hij is echter niet vanwege dit onderwerp bekend geworden. Hij kon namelijk heel goed en gedetailleerd muurtjes schilderen. Daarvoor liet hij zich wellicht door zijn vaders beroep inspireren. Er is een mogelijk zelfportret uit die begintijd bekend, maar helemaal zeker is het niet dat dit De Hooch voorstelt; zoals er veel in de kunstgeschiedenis niet zeker is. In 1650 komt De Hooch naar Delft en werkt daar samen met Hendrick van der Burch. De Hooch maakt dan tonale schilderijen zonder veel kleur van zogenaamde 'kortegaardjes' (verbastering van 'corps de garde'), wachtlokalen met wijdbeens zittende soldaten die kaarten, drinken of 'grensoverschrijdend gedrag' vertonen richting jonge dames. Van #metoo had men toen nog geen weet! De Hooch werkt dan in de winkel van Van der Burch en trouwt met diens zus. Als Van der Burch zijn geluk in Amsterdam zoekt, neemt De Hooch diens winkel over, wordt meesterschilder en schrijft zich in bij het St. Lukasgilde. Daar is hij gelijktijdig lid met Johannes Vermeer. Rond 1654 kiest De Hooch voor een ander onderwerp: schilderijen met verschillende ruimtes achter elkaar die via doorkijkjes met elkaar zijn verbonden. Daarin plaatst hij gewone mensen. Zijn inspiratie haalt hij uit de directe omgeving van Delft. Het zijn geen grote verhalen, maar sympathieke scènes van huiselijke arbeid, innig en intiem. Aanvankelijk heeft hij nog geen goede grip op het perspectief, maar dat wordt allengs beter. Ook schildert De Hooch buitenscènes, buitenplaatsen omgeven door muren. Dat wordt zijn handelsmerk. Gebouwen in de achtergrond, zoals de Oude of Nieuwe Kerk of het Stadhuis, geven aan dat dit Delft is. Daarnaast is hij een 'sampler', hij gebruikt een aantal vaste motieven steeds opnieuw. 

Een poortje met een trap zien we in variaties vaak terug. Mogelijk gebruikte De Hooch een boekje met motieven waaruit hij steeds zijn inspiratie haalde. De Hooch maakte ca. 180 schilderijen en hij kon veel van die motieven herhalen omdat de mensen destijds niet al zijn werk tegelijk zagen. De schilderijen zijn vergelijkbaar, maar hij deed er toch steeds iets anders mee. De werken lijken bedrieglijk echt, maar wellicht bracht De Hooch verschillende onderdelen bij elkaar en creëerde hij zodoende nieuwe werkelijkheden. Vaak schilderde hij dan rugfiguren in, die de kijker helpen te begrijpen hoe de ruimtes in elkaar zitten. In 1660 trok De Hooch naar Amsterdam. Zo succesvol als hij in Delft was, zo onsuccesvol was hij in Amsterdam. Hij woonde er op verschillende plaatsen die iets zeggen over zijn welstand. Aan de rand van de stad woonde hij aan het Regulierspad, later het Engelse pad en Kattenburg. waar de schepen werden gebouwd en het enorm stonk, de Jordaan en de Konijnenstraat. Allemaal geen beste buurten waar je niet wilde wonen als je enig vermogen bezat. De Hooch was dus niet erg rijk en ondervond in Amsterdam misschien meer concurrentie dan hij had in Delft. Zo klaagde hij eens over buren die hun uitwerpselen bij hem in de tuin uitstorten. In die tijd hoorde je dat namelijk in de gracht te dumpen! De Hoochs zoontje Pieter, die ook als schilder werd opgeleid, zien we opgroeien als bijfiguur in De Hoochs schilderijen. Zoon Pieter werd in 1679 naar het dolhuis in Amsterdam gebracht, omdat hij 'onbeheersbaar' was. Hij overleed in 1684 en lang is gedacht dat het De Hooch zelf was. Dat was onterecht, maar feit is dat na 1679 geen gegevens meer over De Hooch bekend zijn. Ook zijn vrouw en kinderen komen niet meer voor in de archieven.

Mogelijk zijn ze naar Indië vertrokken, maar ook dat weten we niet zeker. Voor de tentoonstelling is veel nieuw onderzoek gedaan naar de schilderijen. Dat kan vaak meer vertellen over waar, wanneer en hoe een werk tot stand is gekomen. Zo laat een röntgenfoto van een schilderij van een moeder die het haar van haar kind reinigt, zien dat twee figuren zijn overschilderd. Die figuren staan ook afgebeeld op een ander schilderij dat nog in Delft is gemaakt. Zo weten we dat het schilderij van de 'luizenmoeder' een laat Delfts of vroeg Amsterdams werk moet zijn. Er is ook aandacht voor pigmenten en het kleurenpalet van De Hooch. De Hooch schilderde in Amsterdam steeds sjiekere en rijkere interieurs met gegoede burgers. Mogelijk wilde hij hiermee een hoger marktsegment bereiken. Het zijn vaak wat stijve schilderijen, waarvoor hij dan 30 tot 70 gulden vroeg. Ter vergelijking, Rembrandt durfde voor een schilderij soms wel 500 gulden te vragen. Van eventuele leerlingen die bij De Hooch het schildersvak leerden, is niets bekend. 

De Hooch werd geboren in 1629, Vermeer in 1632. Vermeer begon als historieschilder. Later schilderde hij grote figuren in een ruimte, bijvoorbeeld 'Het melkmeisje' of de verbeelding van een begrip, zoals 'Allegorie op de schilderkunst'. En natuurlijk ook een stadsgezicht, 'Gezicht op Delft'. De Hooch deed dat allemaal niet. Vermeer schilderde ook maar 35 à 36 schilderijen. Van Rembrandt zijn er 380 schilderijen bekend, Jan Steen maakte er 6 à 700, Frans Hals 200 en De Hooch dus zo'n 180. Ook schilderden ze wel dezelfde onderwerpen, zoals 'De goudweegster'. Wellicht vonden ze voor deze schilderijen, in dezelfde tijd gemaakt, inspiratie bij elkaar. Grijzenhout vindt dat De Hooch misschien wel origineler was dan Vermeer, omdat hij sommige thema's eerder schilderde. Maar Vermeer is wel de betere schilder van de twee. Vermeer koos soms voor een uitsnede en liet bewust onderdelen weg, terwijl De Hooch altijd afstand hield tot de figuren. Allebei gebruikten ze heel eenvoudig draden met kalk om zo perspectieflijnen op het doek aan te brengen. Een spijkergaatje markeert het verdwijnpunt waar alle lijnen naartoe lopen. Grijzenhout beëindigde zijn verhaal met een vraag voor het publiek.

Hij is al lang op zoek naar een tweede stadsgezicht van Vermeer. Dat moet er zijn geweest, maar het is nu verdwenen. Wie weet bevindt het zich ergens op een Pijnackerse zolder. Wie het heeft, kan zich bij hem melden! Van De Hooch zijn enkele groepsportretten bekend, maar wie is voorgesteld is onbekend. Een daarvan is bijvoorbeeld een Delftse familie uit 1657. Grijzenhout deed veel archiefonderzoek naar Delftse families. Er waren destijds zo'n 5.000 huishoudens in Delft. Zo'n 1.200 daarvan bezaten 1.000 gulden of meer. Dan had je een redelijk huis, maar kocht je nog niet automatisch een portret. Zo'n familieportret zal ongeveer 150 gulden hebben gekost, dat is te vergelijken met een half jaarsalaris van een schoenmaker. Ongeveer 500 families waren echt vermogend en Grijzenhout onderzocht vooral die. Helaas vond hij hiervan nog niemand die overeenkomt met de afgebeelde personen.

Stuur jouw foto
Mail de redactie
Meld een correctie

Uit de krant