Schaatsen op de Laanvaart in Pijnacker. Foto: uit archief van Ria Janssen.
Schaatsen op de Laanvaart in Pijnacker. Foto: uit archief van Ria Janssen.

Nic van Winden over de bijzondere winter van ’56

Actueel 1.979 keer gelezen

Op 31 januari, even over vijven, fietste ik samen met Willem Gelderblom die aan de Polderweg woonde, naar huis. We werkten allebei in de tuin bij Cor van Winden in de ‘Ouwe Lee’. Tuinder Van Winden kwam uit Abtswoude en tuinde op nummer 39.

We hadden het over het weer. Het zou na de milde januarimaand wel eens kunnen gaan vriezen. De wind was naar het oosten gedraaid en de lucht helder geworden. Nog voor ik thuis was, ik woonde aan de Vlielandseweg, zag ik de eerste ijsvorming in de sloten. Heerlijk, misschien toch nog schaatsen deze winter.

De volgende morgen was ik vroeg wakker, van de kou. Overal ijs op de ramen, zelfs bij de stal waar 28 koeien de hele nacht hadden staan dampen.
Enthousiast fietste ik, stikkenzak aan het stuur, de winter in. Ja, het was koud, stevig doortrappen maar.

Op de Zuidweg merkte ik dat het niet zomaar koud was, het was erg koud. Eenmaal in de Ouwe Lee voelde ik dat het bitter koud was. Volledig verkleumd en verstijfd rolde ik van mijn fiets af en strompelde naar het opkweekkasje waar het lekker warm was. Gelderblom zat al aan zijn sjekkie. Op dat moment werd ik duizelig. Dat ging over.

Toen de baas en zijn zoon, een oud-klasgenoot die vooral bekend stond onder de naam ‘Musolinie’ binnenkwamen, dacht ik weer bij de les te zijn. Ik stond op om te helpen met het aanbinden van de tomatenplanten. Weer werd alles zwart. De diagnose van de baas: ‘Bevangen door de kou.’

Extra jas
Ik kreeg opdracht om eerst een kwartiertje te blijven zitten. ‘Je had toch beter een extra jas aan kunnen trekken’, merkte hij nog even op.
Later die dag kwamen de berichten binnen. Ypenburg was de op één na koudste plek in Nederland: -23 graden Celsius.

Diezelfde dag werd er hier en daar al geschaatst ondanks de toenemende wind en bittere kou. Ik herinner me niet of ik daar ook bij was.
Wel weet ik dat het giftig koud bleef met een strakke oostenwind. Er waren dagen dat de ijsbaan aan de Zuidweg maar een handjevol bezoekers trok.
De rietmatten die in het vroege voorjaar bestemd waren om het platglas in de nacht af te dekken, werden nu gebruikt om de gevels van de kassen te beschutten. Die moesten op de dag opgerold worden en in de avond weer geplaatst. Dat was een karweitje voor de zoon van de baas en mij.

Oprollen matten
Daarbij ruide er wel eens wat riet op de grond. En na drie, vier weken lag er wat meer. Het was toen dat ik op een ochtend, we waren bijna klaar met het oprollen van de matten, iets bijzonders meende te zien.

Ik wist niet wat het was maar het spoorde me aan om beter te kijken. En dan ineens zie ik een vogel naast me, op nog geen drie meter afstand. Zo’n tachtig centimeter groot. Snavel recht omhoog. Ik durf me niet meer te verroeren.
‘Stil’, fluister ik. ‘Een vogel, daar.’

Voorzichtig wijs ik naar de vogel. Een paar tellen kijkt hij nog.
‘Jij bent gek’, zegt hij dan.
‘Kijk dan goed waar ik wijs.’
Hij weer kijken.
‘Jij bent echt niet goed wijs. Van de pot.’ En dan: ‘Verdomd, nou zie ik hem ook.’

Triomfantelijk kijk ik hem aan. Terug naar de vogel. Niet meer te zien. Ik weet waar hij staat en toch zie ik hem niet. Nu probeert hij hem mij te wijzen.
Na enige tijd zie ik hem weer. Wij sluipen weg. Laat die laatste matten maar zitten. Als ik thuis ben kijk ik in mijn vogelboekje. Inderdaad: een roerdomp. Leeft onopvallend in rietlanden en was dus op het riet uit de rietmatten af gekomen. Om nooit te vergeten!

Nic van Winden, Rijskade Pijnacker, destijds zeventien jaar. Tot tien jaar geleden had Nic nog een foto waarop hij in korte broek aan het schaatsen is maar die foto lijkt verdampt…

Foto’s onder (via Annette Theeuwsen/HGOP)

Stuur jouw foto
Mail de redactie
Meld een correctie

Uit de krant